13e zondag door het jaar
27 juni 2021
Wijsheid 1, 13-15; 2, 23-24
Psalm 30, 2 en 4, 5-6, 11, 12a, 13b
2 Korintiërs 8, 7,9,13-15
2 Timoteüs 1, 10b
Marcus 5, 21-43
Wat we beeldend verkondigd zagen in de evangelietekst over het stillen van de storm krijgt op deze zondag vorm in het leven van concrete mensen. Wie de zee kan bedwingen, is sterker dan de dodende machten van de chaos, hoorden we op de twaalfde zondag. In Christus komt de scheppende kracht van God naar boven als Hij het water en de wind doet gehoorzamen. Dit vertaalt zich op deze dertiende zondag in de overwinning op de dood van de dochter van Jaïrus.
De lezingen van deze zondag willen een reflectie bieden over de dood. De eindigheid van het bestaan is onze enige zekerheid: memento mori - denk eraan dat je zal sterven. Toch hoort dit aspect van ons bestaan niet tot het oorspronkelijke plan van God met de mens. Het boek Wijsheid geeft ons een andere lezing van de condition humaine. ‘Niet God heeft de dood gemaakt en Hij schept geen behagen in de ondergang van de levenden.’ Deze verkondiging lijkt in contrast te staan met de aanhef die je - vroeger vaker dan nu - wel eens op een doodsbrief vindt: ‘Het heeft de Heer behaagd tot zich te nemen…’. Het achterliggende beeld is dat van een God die vanop zijn wolk beslist wie er op dat eigenste moment moet sterven. Dat kan zijn omdat God boos is of omdat Hij uitkijkt naar nieuw gezelschap. In het boek Wijsheid treffen we een ander beeld aan.
Het leven zoals het bedoeld is in de scheppingsact van God is gekenmerkt door onsterfelijkheid. De mens is immers een afspiegeling van God zelf. De dood dient zich in de schepping pas aan op het moment dat de mens zich afkeert van God en ervoor kiest te luisteren naar de duivel. Zijn enige doel is de mens af te scheiden van God. In die zin is de aanwezigheid van de dood in ons bestaan een kwetsuur voor mens en God. Deze gebrokenheid is het kader waarin wij gevangen zitten.
De centrale vraag van de Bijbelse geschiedenis is of deze kwetsuur geheeld kan worden. Is er een weg terug naar een menselijke nabijheid bij God die de sterfelijkheid overtroeft? Psalm 30 is een lied van vertrouwen in de goede afloop. ‘U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd,’ is een keervers dat het fundamentele vertrouwen van de gelovige uitdrukt. ‘Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen’. In het kader van de lezingenreeks van deze zondag mag je deze lofzang niet beperken tot het perspectief van de mensen die reeds overleden zijn. Het ‘dodenrijk’ beschrijft de realiteit van allen die beseffen dat ze zullen sterven. Het is de naam van het lot van de mens na de zondeval. In een nieuwe scheppingsact voert God zijn geliefden weg uit deze doodlopende omgeving en brengt hen naar waar ze eigenlijk al de hele tijd hadden moeten verblijven: een levenslange genade.
Paulus gebruikt in zijn brief aan de Korintiërs het beeld van armoede en rijkdom om eenzelfde geloof uit te drukken. In zijn liefdedaad is Christus arm geworden, zegt Paulus. Wat bedoelt hij hier anders dan de kruisdood waardoor Jezus is afgedaald in het lot van de arme, zondige mens die uiteindelijk in het dodenrijk terechtkomt? Nochtans was Jezus rijk, staat er. Daarmee bedoelt Paulus dat Christus deelde in de onsterfelijkheid van het goddelijke. Hij had niet moeten sterven en heeft het toch gedaan. Zijn doel: ons te bevrijden uit de dood en ons thuis te brengen in de onsterfelijkheid van God. ‘Opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede,’ schrijft Paulus.
Door de termen ‘dood’ en ‘leven’ te vervangen door ‘arm’ en ‘rijk’ voegt Paulus aan de boodschap een roeping toe. De rijkdom die wij hebben ontvangen van Christus moet doorgegeven worden aan de mensen rondom ons. Het leven dat we krijgen, delen we met de mensen die nog vastzitten in de mechanismes van eindigheid en dood.
Deze boodschap zit magistraal vervat in het relaas van de ontmoeting van Jezus en Jaïrus. Deze laatste is de overste van de synagoge. Hij heeft geen religieus mandaat maar zorgt ervoor dat het volk een plek heeft om zijn relatie met God te beleven. Zijn oorspronkelijke vraag wil ervoor zorgen dat zijn dochter niet sterft. Maar Jezus is te laat, mogelijk omdat Hij zich heeft laten ophouden door de vrouw die van bloedvloeiingen genezen wilde worden. Dit oponthoud geeft Jezus de kans om een teken te stellen dat over leven en dood gaat. Als ze vernemen dat het meisje gestorven is, zegt Jezus: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ Het meisje wordt het beeld van de mens die tot het dodenrijk veroordeeld is. ‘Talita koemi’ is dus een uitspraak die Jezus richt tot ieder van ons. Hij is immers degene die ons wil bevrijden uit de macht van de dood. Zo klinkt ook in het evangelievers: ‘Onze Heiland, Jezus Christus, heeft de dood vernietigd en onvergankelijk leven doen aanlichten.’
kathedraal Antwerpen - Groenplaats 21 - 2000 Antwerpen
www. dekathedraal.be info@dekathedraal.be