De Schatkamer

21e zondag door het jaar


Jesaja 22, 19-23

Psalm 138, 1-2a, 2bc-3, 6 en 8bc

Romeinen 11, 33-36

Matteüs 16, 18

Matteüs 16, 13-20



Shebna was overste van het paleis onder Hizkia, de koning van Judea. Vanwege zijn overmatige trots heeft God hem opzijgezet en vervangen door Eljakim. Zo vertelt ons Jesaja in de eerste lezing. De overste van het paleis is econoom in de letterlijke betekenis van het woord. In het huis (oikos) regelt (nomos) hij alles. Als econoom van het huis van David staat hij aan het hoofd van het huishouden van de koning en beheert hij de financiën. De econoom moet als een vader zijn, niet alleen voor de mensen in het paleis maar voor het gehele gebied waarvoor de koning verantwoordelijk is. Hij moet standvastig zijn als een spijker in de muur en als erezetel voor het huis van zijn vader wordt hij de trots van de familie. Verscheidene uiterlijke tekenen verbeelden het belang van deze positie: een gewaad, een sjerp en de sleutels van het huis. Dit laatste teken wordt verder uitgewerkt: ‘Als hij opendoet, zal niemand sluiten, en als hij sluit, zal niemand opendoen.’ Het benadrukt de unieke positie van de sleuteldrager. Hij alleen beheert het huis. Hij alleen heeft toegang tot de schatten ervan. Hij alleen beslist voor wie het huis geopend wordt en wie buiten moet blijven. Deze sleutelmacht schrijft het boek Openbaring toe aan Christus zelf: ‘Zo spreekt de heilige, de waarachtige, die de sleutel van David heeft, die opent en niemand sluit, die sluit en niemand opent.’

De Blijde Boodschap van deze zondag maakt duidelijk dat Christus deze verantwoordelijkheid toevertrouwt aan Petrus. Niet de sleutels van het paleis van de koning in Jeruzalem maar de sleutels van het Rijk der hemelen ontvangt Petrus. Hij wordt de econoom van de ‘harmonieuze realiteit waarin iedereen verenigd is in een samenleving gericht op God’ – zo hebben we het Rijk der hemelen genoemd op de derde zondag door het jaar. In vergelijking met de teksten van Jesaja en het boek Openbaring valt op dat het beeld van de sleutel niet wordt ontwikkeld met de termen ‘openen’ en ‘sluiten’. Met de sleutels zal Petrus kunnen binden en ontbinden. Wat heeft dit te betekenen? De terminologie komt uit de wereld van het godsdienstige leergezag. De rabbi beheert de schatten van het geloof en interpreteert ze. Zijn interpretatie is bindend voor de leerlingen. Als de rabbi zegt dat iets niet past bij het gedrag van een gelovige, dan is het ‘gebonden’. Als de rabbi inschat dat een bepaalde handeling wel kan voor God, dan is het ‘losgemaakt’. Jezus kondigt aan dat Hij Petrus zal aanstellen als hoogleraar in de christelijke leer.

Deze leer is geen kwestie van theologische kennis maar van orthodoxie: de juiste manier om eer te brengen aan God. In het evangelie blijkt dat de juiste eredienst verbonden is met de persoon van Jezus. ‘Wie ben Ik?’ vraagt Jezus. ‘Wie ben Ik voor jou?’ Geen christologische uiteenzetting maar een persoonlijke belijdenis is het antwoord. ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’. Dit is het hart van de christelijke orthodoxie. In Jezus herkennen we Gods gelaat dat ons aankijkt en aanspreekt. Zo wordt Hij de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij is de sleutel tot de interpretatie van de tora en van het evangelie. Overigens benadrukt Jezus dat Petrus dit geloofsinzicht niet zelf heeft verworven. Hij heeft het ontvangen van God. ‘Niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is’. Orthodoxie is geen menselijke prestatie maar een genade van God.

Merkwaardig toch. Twee weken geleden hoorden we Jezus nog zeggen tot Petrus dat hij een ‘weinig-gelovige’ was. En nu krijgt hij de sleutels aangereikt. Of tenminste, Jezus kondigt aan dat Hij de sleutels aan Petrus zal toevertrouwen. Het is nog niet gebeurd. Waarop wacht Jezus? Misschien zijn de woorden van de belijdenis nog niet voldoende en moet Petrus’ orthodoxie zich eerst nog tonen in zijn handelingen. Wij weten dat Petrus’ verloochening nog moet komen. Hij zal pas in tweede instantie bereid zijn om zijn eigen leven in de waagschaal te gooien. Zolang je de weg van het kruis niet bent gegaan, is het nog te vroeg om de Christus te belijden. Voorlopig moeten de leerlingen dus nog zwijgen: ‘Hij verbood zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was’.

Het evangelievers, dat genomen is uit de evangelietekst zelf, benadrukt dat hier de basis ligt van de Kerk. Het is de eerste keer dat dit woord – ecclesia – voorkomt in het Matteüsevangelie. Wij zijn een gemeenschap die, gericht op het Rijk der hemelen, God eert in en door de belijdenis van Jezus als Christus. Wat we met woorden poneren, zullen we met daden moeten realiseren. Jezus belooft ons alvast dat zo de deuren geopend worden van Gods Rijk van gerechtigheid en vrede. Zowel de tweede lezing als de antwoordpsalm verwoorden de vreugde die deze belofte met zich meebrengt.

Al enkele weken lezen we in het elfde hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Romeinen. Eerst hoorden we over zijn verdriet dat zijn volksgenoten zich niet toevertrouwden aan Gods reddende handelen in Christus. Daarna beleed hij zijn geloof dat God in zijn oneindige barmhartigheid uiteindelijk toch redding zou brengen. Vandaag lezen we het einde van dit hoofdstuk: een lofzang op de ondoorgrondelijke goedheid van God.

Aan die goedheid vertrouwen wij ons in deze Eucharistie toe als we psalm 138 zingen: ‘Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde.’ De ik-figuur van de psalm is een mens die eredienst doet. ‘Te midden van de engelen zing ik voor U en werp mij neer, gebogen naar uw tempel’. Dit is orthodoxie. Zouden ook wij geroepen zijn om verantwoordelijkheid te nemen in het huishouden van God? Worden ook aan ons sleutels toevertrouwd? Als we het serieus nemen dat Christus onze Kerk bouwt op de rots die Petrus is, dan is het aan ons om ons hier en nu voor God neer te werpen en te belijden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’

kathedraal Antwerpen  -  Groenplaats 21  -  2000 Antwerpen

www. dekathedraal.be           info@dekathedraal.be