De Schatkamer

5e zondag van Pasen

15 mei 2022





Handelingen 14,21-27


Lystra, Ikonium en Antiochië, – niet te verwarren met Antiochië in Syrië – Perge en Attalia. De verbreiding van het woord Gods krijgt plaatsnamen. Het zijn steden in de toenmalige provincies Pisidië en Pamfylië in Klein-Azië. Vorige week zagen we Paulus en Barnabas aan het werk in de synagoge van Antiochië in Pisidië. Nu wordt duidelijk dat de leerlingen waarover toen sprake een deel zijn van een missieketen. Allen hebben ze het woord Gods ontvangen door de vrijmoedige verkondiging van Paulus en Barnabas. Nu worden ze gesterkt in hun spirituele groei en ontvangen ze de aansporing om te volharden in het geloof, zelfs als dit onvermijdelijk lijden met zich meebrengt. Voor het eerst horen we tijdens de zondagslezingen over de gemeente. Het Griekse woord hierachter is ekklesia: de lokale kerkgemeenschap die door de aanstelling van oudsten een zekere zelfstandigheid krijgt. 

Dan keren de twee missionarissen terug naar Antiochië in Syrië. Hier hadden ze de reis aangevat, zegt de tekst. Niet de fysieke start krijgt aandacht in de Griekse tekst maar de spirituele zending ervan. Letterlijk vertaald: ‘Antiochië, van waar ze waren overgeleverd aan Gods genade met het oog op het werk dat ze hadden voltooid.’ Niet verwonderlijk dus dat Paulus en Barnabas hun eigen ekklesia niet informeren over hun reis maar over het werk van God. Opnieuw letterlijk vertaald: ‘Ze rapporteerden de dingen die God had gedaan samen met hen’. Niet zij maar God zelf heeft de poort van het geloof geopend voor de heidenen. 

Het is alsof we de camera zien uitzoomen. Waar de vierde zondag de wederwaardigheden van een lokale gemeenschap aanreikt, zien we nu het grotere plaatje. Er zijn andere plaatsen waar dezelfde blijde boodschap mensen heeft geraakt en in beweging gezet. Bovendien is er een centrale plek van waaruit verkondigers tot ons gezonden zijn. Gedoopt in een lokale Kerk, is het niet vanzelfsprekend bewust te zijn van de universele roeping van de verkondiging. Bezig met de vertaling van het christelijk geloof in de eigen context, verlies je al eens de noden, problemen en vragen van zusterkerken uit het oog. Toch is overal God zelf aan het werk. Toch zijn het diezelfde vrijmoedige verkondigers die drager zijn van Gods woord. Toch zijn we allen dezelfde poort binnengegaan en delen we hetzelfde geloof. In ons mystagogisch traject komt vandaag de verbindende traditie aan het licht. We ontvangen wat ons is overgeleverd. Deze overlevering is groter dan onszelf. In de lengte: de verkondiging gaat aan ons vooraf en zal ook verder gaan na ons. In de breedte: de blijde boodschap is geschonken aan mensen in heel andere contexten dan die van ons. In de hoogte: het is Gods werk. 


Apokalyps 21,1-5a


Op de vijfde Paaszondag springen we voor de tweede lezing naar het voorlaatste hoofdstuk van het boek Openbaring. In vergelijking met de visioenen waarvan we de voorbije weken getuige zijn geweest, verandert het perspectief. Tot nu toe heeft Johannes ons de geopende hemel getoond. Wij mochten binnenkijken in Gods realiteit. Nu beweegt Gods Rijk zich in onze richting. ‘Ik zag de heilige stad (…) van God uit de hemel neerdalen.’ De hemelse realiteit zal de aardse helemaal overnemen, horen we. Alles wordt nieuw en de gevaarlijke, dodende zee bestaat dan niet meer. Wat vorige week nog voorbehouden was aan de mensen in witte gewaden, die voor de troon stonden omdat ze het leven en de dood van het Lam hadden gedeeld, wordt uiteindelijk geschonken aan allen. Gods woning is niet meer het eindpunt van een pelgrimstocht maar een gave Gods. Allen zullen delen in de belofte dat er geen tranen meer zullen vloeien. 

Het dragende beeld is dat van een stad: het nieuwe Jeruzalem. Dit houdt in dat het uiteindelijke heil geen individuele ervaring is maar gedeeld wordt met anderen. In de hemel wonen geen aparte mensen maar een volk. Het Rijk Gods is een samenleving. 

Merkwaardig dat deze hemelse realiteit een nieuwe versie is van een aardse plek: Jeruzalem. Waarom het hemelse karakter van de Godsstad bezwaren met de onvermijdelijke connotaties van een concrete menselijke samenleving? Pelgrims van alle eeuwen hebben Jeruzalem bezocht om nu al een glimp op te vangen van de Goddelijke samenleving. In alle tijden zijn ze er geconfronteerd met de onvolkomenheden die eigen is aan elke stad. Erger nog, Jeruzalem is een  van de bloedigste plekken op aarde, broeihaard van vele conflicten, ook vandaag getekend door geweld en onrechtvaardigheid. Vanaf het begin is ze ook beeld geweest van Gods nabijheid. Tempel en stad lagen naast elkaar. God en zijn volk waren buren. Geen God veraf verkondigt de Schrift maar een God die weet heeft van de condition humaine. Ons twijfelen, falen, bang zijn, morren, tekortkomen, afglijden zijn Hem niet vreemd. Waar de mens zondig is, is God trouw. Hij blijft. Zelfs in het visioen van het einde der tijden wordt God niet wereldvreemd. Zijn overheersing is geen Deus ex machina maar een transformatie. Wat nu nog onvolkomen is, bereikt dan zijn uiteindelijke doel. Wat we nu nog in vage spiegels zien, wordt dan helder als het witste licht. 


Johannes 13,31-33a.34-35


In twee verzen horen we vijf maal het woord ‘verheerlijken’. De Griekse term achter dit werkwoord verwijst naar ‘gewicht toekennen’. Als je iets verheerlijkt, laat je het doorwegen in je leven. Het mag zijn volle waarde krijgen. Jezus kondigt aan dat zijn eigen betekenis aan het licht zal komen bij de mensen en dat hierdoor God zelf zijn juiste waarde zal krijgen. Als antwoord hierop zal God op zijn beurt Jezus naar waarde schatten en zijn juiste plaats laten innemen. De volkomen relatie tussen de Mensenzoon en God wordt in deze tekst gespiegeld in de relatie tussen leerlingen onderling: ‘Gij moet elkaar liefhebben.’ Vier keer vernoemen deze drie verzen de liefde. 

In onze cultuur wordt het concept liefde gemakkelijk gezien als een emotie. De film- en muziekcultuur propageert een sentimentele, romantische en erotische invulling ervan. Per definitie krijgt de liefde dan een volatiel karakter. Ze komt en gaat, zonder een bewuste keuze van de persoon in kwestie. In zulke context heeft het geen zin om dit werkwoord in de imperatief te zetten. ‘Gij moet elkaar liefhebben’ is dan even zinloos als ‘Je moet je goed voelen’ of ‘Je mag niet bang zijn’. In de Bijbelse taal heeft de liefde echter een heel ander karakter. Hier gaat het wel over een bewuste handeling, die onafhankelijk is van emoties en menselijke wispelturigheid. Liefde is het engagement om verbonden te blijven met iemand in goede en kwade dagen. Liefde is zeggen: Ik laat je niet vallen, wat er ook gebeurt. In die houding schuilt het kenmerk van de christen, zegt Jezus, en dan vooral in het bewaren ervan. De suggestie is dat de ware liefde zich pas toont als de verbondenheid bedreigd wordt. We weten allemaal dat het een bovenmenselijke inspanning kan vragen om niet te breken met een persoon die afstotelijk is geworden. Daarom ook is de christelijke liefde gefundeerd in de Goddelijke: ‘Zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.’ 

Zo komen de liefde en de verheerlijking samen. De diepste identiteit van Jezus openbaart zich op het moment dat Hij zijn leven geeft uit liefde. Dat is zijn verheerlijking en de verheerlijking van God. De ware eredienst aan God is de liefde van Christus, gerealiseerd in de verhouding tussen de christenen. Zelfs als Jezus niet meer zichtbaar aanwezig is, leeft Hij zo voort in de gemeenschap van de gedoopten. In ons.

kathedraal Antwerpen  -  Groenplaats 21  -  2000 Antwerpen

www. dekathedraal.be           info@dekathedraal.be