Hemelvaart van de Heer
&
7e zondag van Pasen
26 en 29 mei 2022
HEMELVAART VAN DE HEER
Handelingen 1,1-11
Psalm 47,2-3.6-7.8-9
Hebreeën 9,24-28; 10,19-23
Matteüs 28,19a.20
Lucas 24,46-53
Op Hemelvaartsdag lezen we het einde van het Lucasevangelie en het begin van het boek Handelingen. Deze twee boeken presenteren zich als een tweeluik. Het evangelie start met het voornemen van de schrijver om voor een zekere Teofilus ‘een ordelijk verslag te schrijven’, met de bedoeling hem ‘te doen zien, hoe betrouwbaar de leer is’ die hij heeft leren kennen. Het boek Handelingen verwijst naar het eerste boek dat vertelde over ‘alles wat Jezus gedaan en geleerd heeft’. Opnieuw spreekt de auteur Teofilus aan als Hij het eindpunt van zijn eerste relaas herneemt: ‘Tot aan de dag waarop Hij zijn opdracht gaf aan de apostelen die Hij door de Heilige Geest had uitgekozen, en waarop Hij ten hemel werd opgenomen.’
Zo eindigt inderdaad het Lucasevangelie. De opdracht aan de apostelen luidt: ‘Blijft dus in de stad totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust’. In de vertaling van onze lezing staat ook het getuigen in de gebiedende wijs maar dat wordt niet ondersteund door de grondtekst. Jezus’ opdracht aan de leerlingen is dus: niets te doen. Letterlijk staat er: ‘Ga zitten’ of ‘Neem plaats’. Dit is hoogst ongebruikelijk. Bijna altijd beveelt God de mens op te staan en op weg te gaan. Het vers voor het evangelie heeft dit trouwens nog eens in de verf gezet: ‘Ga dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen, zegt de Heer, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld.’ Het einde van het Matteüsevangelie geeft aan dat het wel degelijk de roeping blijft van Jezus’ leerlingen om als zendelingen op pad te gaan. Lucas benadrukt dat dit echter niet overhaast mag gebeuren. Je hebt als missionaris ‘kracht uit den hoge’ nodig. Letterlijk: ‘Tot je kracht uit [de] hoogte als een kleed hebt aangetrokken’. Jezus geeft de leerlingen de opdracht geduldig uit te kijken naar de beloofde kracht van God. Dan volgt het relaas van de hemelvaart. Wat opvalt, is de soberheid. ‘Hij plaatste zich apart van hen en werd omhoog gebracht naar de hemel’. Weg van de leerlingen in de richting van de woonplaats van God. De twee werkwoorden die beschrijven wat met Jezus gebeurt, worden gevolgd door vier werkwoorden die de reactie van de leerlingen weergeven: Jezus aanbidden, terugkeren naar Jeruzalem, in de tempel zijn en God zegenen. Dit is het eindbeeld van de Lucasevangelie. Zoals het verhaal begint bij de priester Zacharias die dienst doet in de tempel, zo eindigt het in hetzelfde Godshuis met de leerlingen die voldoen aan Jezus’ opdracht. Maar zowel voor hen als voor de lezer is het glashelder: hier staat nog iets te gebeuren.
Dus is er een tweede boek nodig: de Handelingen. Wanneer we de draad van het verhaal weer oppakken vernemen we dat het de veertigste dag is sinds Pasen. Gedurende die periode heeft Jezus gesproken met de leerlingen over het Rijk Gods. Twee van die gesprekken worden vervolgens opgehaald. Het eerste bevestigt de opdracht die al in het evangelie had geklonken. De leerlingen mogen Jeruzalem niet verlaten en moeten wachten op de vervulling van Gods belofte. Zowel het wachten als de belofte krijgen nu meer inhoud. Het Griekse woord dat in onze lezing vertaald is als ‘afwachten’ veronderstelt uithoudingsvermogen. Het is geen comfortabel achterover zitten. De leerlingen moeten de dreigende tegenstand in Jeruzalem verduren. Daarnaast krijgt de belofte van de Vader invulling: ‘Gij zult gedoopt worden met de heilige Geest.’ Het ontvangen van de heilige Geest als kracht van God, zijn we al eens tegengekomen in het Lucasevangelie als de engel tot Maria zegt: ‘De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God.’ Zou wat nu in de leerlingen geboren moet worden, ook heilig zijn?
Het tweede gesprek tussen de Verrezene en zijn leerlingen dat het boek Handelingen aanhaalt, is het laatste voor de hemelvaart. De vraag van de leerlingen maakt duidelijk dat ze nog niet doorhebben hoe de realisatie van de belofte precies zal geschieden. Ze verwachten blijkbaar iets concreets: in deze tijd en voor een afgebakende groep. Jezus doorprikt beide misvattingen. De tijd blijft onbestemd: alleen God kent het hele plaatje. De doelgroep is grenzeloos: in concentrische cirkels, vertrekkend van Jeruzalem, zullen de leerlingen getuigenis afleggen tot het einde der aarde. De hemelvaart volgt dadelijk op deze woorden, opnieuw sober weergegeven in twee werkwoorden. In vergelijking met het relaas in het evangelie valt op hoe de verteller nu de nadruk legt op het zien van de leerlingen. Terwijl ze keken, werd hij door een wolk verborgen voor hun ogen. Hun blik blijft zelfs dan gespannen naar de hemel gericht. De twee mannen in de witte gewaden spreken hen daarover aan: ‘Wat staat ge naar de hemel te kijken?’ Vervolgens verbinden ze de visuele waarneming van Jezus’ hemelvaart aan zijn terugkeer. In de laatste twee verzen staat in de originele tekst vier maal ‘naar de hemel’. Hoewel we van de mannen in de witte gewaden de duidelijke boodschap krijgen dat dit niet het einde is maar het begin, vestigt de tekst ook onze blik voorlopig op de richting waarin Jezus verdwijnt. Jezus komt thuis bij zijn Vader.
Deze blik naar boven is voor ons de aanleiding voor de jubelende antwoordpsalm: ‘God stijgt ten troon onder luid gejuich, de Heer met geschal van bazuinen.’ In de weg die Jezus aflegt herkennen we de grootheid van God. De beeldtaal van psalm 47 is koninklijk. Een machtig vorst, Koning over heel de aarde, koning over alle naties; zo neemt Christus plaats op de hemeltroon. Wij kunnen niet anders dan reageren met een psalm en een loflied. De beeldtaal van de tweede lezing daarentegen is priesterlijk. Jezus’ binnengaan in de hemel wordt er niet beschreven als een uiting van Gods koninklijke macht maar als de manier waarop God ons heil toezegt. Zoals de hogepriester een keer per jaar op de grote verzoendag het heilige der heilige betreedt met het bloed van een offerdier, zo is Jezus eens en voorgoed met de gave van zijn eigen bloed de hemel binnengegaan. Beide handelingen hebben de redding van het Godsvolk als doel: de verzoening tussen mens en God. Jezus’ hemelvaart openbaart zo de bestemming van elke christen. Jezus ‘heeft voor ons de nieuwe, levende weg gebaand’ en ‘wij hebben vrije toegang gekregen tot het heiligdom’. In die zin wordt Hemelvaartsdag een feest van hoop. De finale bestemming van ons leven is dichterbij gekomen. Nu is het aan ons om, zoals de leerlingen, het wachten uit te houden.
7e ZONDAG VAN PASEN
Handelingen 7,55-60
De laatste zondag voor Pinksteren doorbreekt de chronologie van de vorige zondagslezingen. Van het vijftiende hoofdstuk van het boek Handelingen springen we terug naar het zevende. Ook inhoudelijk vindt een perspectiefwissel plaats. Terwijl we de voorbije weken in een uitzoomende beweging de groei van de Kerk volgden, krijgen we nu een close-up van een man. Van Stefanus krijgen we alleen te horen dat hij vervuld is van de heilige Geest voor we zijn lot leren kennen. Maar misschien volstaat het om dit te horen. Als hij vervuld is van de Heilige Geest dan is hij een ware leerling van Christus, weten we.
Vandaag zijn wij er getuige van dat hij de eerste leerling van Jezus is die martelaar wordt. Hij legt getuigenis af van zijn geloof door zijn leven te geven. In het Nieuwe Testament is hij trouwens de enige van wie we het fatale lot leren kennen. Het gebeuren speelt zich voor onze ogen af in drie stappen. Eerst delen we in het visioen van Stefanus. Starend naar de geopende hemel ziet hij Jezus aan Gods rechterhand. Herinner je de kern van de verkondiging door Petrus en de apostelen. ‘God heeft Jezus opgewekt en verheven aan zijn rechterhand’, lazen we op de derde zondag van Pasen. Van deze blijde boodschap is Stefanus getuige. Hiervan zal hij ook getuigenis afleggen met zijn leven. Er is immers een groep die hier niet van wil weten. ‘Zij’ worden ze genoemd in deze lezing. Ze schreeuwen en stoppen hun oren toe om de waarheid niet te moeten binnenlaten. Vervolgens leggen zij Stefanus het zwijgen op. Toch komt Stefanus nog aan het woord. Tweemaal geeft hij uiting aan zijn diepe verbondenheid met de gekruisigde Christus. Twee van Christus’ kruiswoorden in het evangelie volgens Lucas vormen overduidelijk de inspiratie voor de laatste woorden van deze martelaar. ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest’, herinnert aan Jezus’: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.’ Zoals de Zoon bidt tot de Vader, zo bidt de leerling tot de Zoon. Beiden verwoorden ze het vertrouwen dat hun leven gedragen is over de grens van de dood heen. ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan’ verwijst naar ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ Noch het evangelie, noch het boek Handelingen richt onze blik op het kwaad en op degenen die het bedrijven. Zoals in de passie van Jezus concentreren we ons in het boek Handelingen op de mens die zijn leven geeft. Wie vervuld is van de Heilige Geest, heeft de ultieme vrijmoedigheid ontvangen. Dan moet je zelfs je eigen leven niet meer verdedigen. Dan bereik je het toppunt van menselijkheid: gelijkvormigheid aan God.
Apokalyps 22,12-14.16-17.20
De zevende zondag van de Paastijd lezen we het laatste hoofdstuk van de Bijbel. Afsluiten betekent ook terugblikken. We stellen vast dat heel wat van de thema’s, die door het boek Openbaring aan bod zijn gekomen in onze zondagsliturgie, kort hernomen worden. Christus die, Alfa en Omega, de tijd omspant. Het rein wassen van de kleren. De genade van het ware leven. De poorten van de Stad. De openbaring van dit visioen met het oog op de lokale kerken. De band met het Godsvolk via het geslacht van David. Het stralende licht van Gods heerlijkheid. Het water van het leven voor wie dorstig is.
In de loop van de vorige weken hebben de teksten van het boek Openbaring ons meegenomen in het mysterie van God. We werden ingewijd in het finale doel van de schepping en van ons eigen bestaan. De teksten hebben revelerend gewerkt in de letterlijke zin van het woord. Wat bedekt was met een velum – een doek – is ontsluierd. Voor ons heeft de schitterende waarheid zich ontvouwd die realiteit wordt in Christus, de stralende Morgenster die het duister van onwetendheid, angst en stuurloosheid verdrijft.
Wat voegt deze lezing toe aan dit geheel? We horen voor het eerst spreken over de komst van Jezus. Plechtig kondigt Hij zijn nakende komst aan en verduidelijkt ook wat dit zal betekenen: ‘mijn loon breng Ik mee om ieder te vergelden naar zijn werk’. Denk aan de vele malen dat Jezus in het evangelie het beeld gebruikt van de landeigenaar die op reis gaat en zijn bezit in de handen van zijn medewerkers achterlaat. Bij zijn terugkomst vraagt hij rekenschap van wat de rentmeesters hebben gedaan met de verantwoordelijkheid die ze gekregen hebben. Wie zijn rentmeesterschap heeft verknoeid, heeft dan een probleem. Voor wie zijn talenten goed heeft gebruikt, is de komst van de Heer een feestelijk moment. Daarom roepen de Geest en de Bruid om zijn komst. De Bruid is het beeld van de gemeenschap van mensen die in de Geest van Christus leven. Ze zijn arbeiders die uitkijken naar hun verdiende loon. Ze zullen bevrijd worden uit de verdrukking en thuiskomen bij God.
De belofte van Jezus’ komst wordt dus beantwoord met de bede dat Hij mag komen. Meer nog, hier klinkt de opdracht om zelf ook op weg te gaan in zijn richting. ‘Wie dorst heeft, kome.’ Wie leeft van verwachting kan niet stil blijven zitten als de gast eindelijk arriveert. Hij stormt hem tegemoet. En terecht, want hij mag erop vertrouwen dat de langverwachte nabij is. ‘Ja, Ik kom spoedig’, zegt Jezus nog eens. Hij wordt in dit laatste vers de getuige genoemd. Onze vertaling zegt: ‘Hij die dit alles waarborgt’. Op de tweede zondag had Johannes zich voorgesteld als iemand die getuigenis aflegt over Jezus. Hier presenteert Jezus zichzelf als de ultieme getuige die zelf garant staat voor het geheel van het visioen en voor de verwachtingen die erdoor gewekt worden. Wie leeft in de Geest, wie deel uitmaakt van de Kerk die Bruid is van God, kan niet anders dan zich vereenzelvigen met deze verwachting. ‘Amen’ is het Hebreeuwse woord voor totale overgave aan de waarheid. Het christelijke leven is gans afgestemd op de belofte van Christus’ komst. Het christelijke leven roept permanent: ‘Kom, Heer Jezus!’
Johannes 17,20-26
Op de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren herneemt de tekst uit Johannes minstens een thema uit de evangelies van zondagen vier, vijf en zes. Uit het evangelie van de goede herder de eenheid tussen Vader en Zoon. Uit dat van de vijfde zondag de verheerlijking die Christus ontvangt van de Vader. Uit het evangelie van de voorbije zondag de liefde die de verbinding vormt tussen Vader, Zoon en de leerlingen. Alle drie de thema’s zijn verder ontwikkeld in deze perikoop. Ten eerste wordt de eenheid tussen Vader en Zoon nu de eenheid van allen die in Christus geloven. De bron daarvoor blijft de eenheid tussen God en Jezus. Maar het doel van deze verbondenheid situeert zich in allen die zijn leerlingen zijn geworden: ‘Opdat allen één mogen zijn, zoals Gij, Vader in Mij en Ik in U.’ Vervolgens ontwikkelt de wederzijdse verheerlijking tussen God en Jezus zich in deze tekst tot een geschenk voor de gelovigen: ‘Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die Gij Mij geschonken hebt’. Van Christus ontvangen de gelovigen hun diepste identiteit. De liefde voor Christus fungeert in deze tekst ten slotte niet als mogelijkheidsvoorwaarde voor de liefde van God voor hen. De beweging is omgekeerd: de liefde van de Vader voor de Zoon wordt de liefde die in de gelovigen leeft: ‘Opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen moge zijn’.
Een nog belangrijkere verschuiving bevindt zich echter in het literair genre van deze tekst. Terwijl we de voorbije zondagen onderricht kregen van Jezus, is deze tekst een gebed. Niet tot ons spreekt Hij maar tot zijn Vader. Zoals de psalmist richt Jezus zijn ogen ten hemel. Het is alsof we getuige zijn van een intiem gesprek tussen twee geliefden. Voortdurend bevestigt Jezus zijn diepe verbondenheid met de Vader zoals geliefden telkens nieuwe manieren vinden om hun band te benoemen, bevestigen en verdiepen. In dit geval gaan de geliefden niet zodanig in elkaar op dat ze de wereld uit het oog verliezen. Integendeel, het onderwerp van het intieme gesprek van Jezus met zijn Vader zijn wij. De grootste zorg van Jezus is hoe de eenheid, de heerlijkheid en de Goddelijke liefde zich realiseren in zijn geliefden. In de chronologie van het evangelie vindt dit gebed plaats vlak voor zijn arrestatie en lijden. Het is een bede voor de concrete leerlingen die getuige zullen zijn van Jezus’ lijden en dood. Geplaatst in de liturgische chronologie krijgt dit gesprek een heel andere dimensie. Zittend aan de rechterhand van de Vader spreekt Jezus voor ons ten beste. Dat wij mogen doordringen tot de diepste lagen van het mysterie van Gods liefde. Dat wij de onderlinge eenheid bewaren, Gods heerlijkheid als onze eigen identiteit erkennen en thuiskomen in Gods liefde.
kathedraal Antwerpen - Groenplaats 21 - 2000 Antwerpen
www. dekathedraal.be info@dekathedraal.be