De Schatkamer

22e zondag door het jaar

29 augustus 2021



Deuteronomium 4, 1-2, 6-8

Psalm 15, 2-3a, 3bc-4ab, 4c-5

Jacobus 1, 17-19, 21b-22, 27

Jacobus 1, 18

Marcus 7, 1-8, 14-15, 21-23




Op het eerste gezicht spreekt Jezus in het evangelie van deze zondag de boodschap van de eerste lezing tegen. Mozes dringt er bij het volk op aan dat ze de geboden onderhouden. Jezus verdedigt zijn leerlingen die ervan beschuldigd worden de geboden niet te onderhouden. Wat is hier aan de hand?

Ten eerste moet het duidelijk zijn dat Jezus op verschillende plaatsen oproept om de geboden van het verbond wel degelijk te onderhouden. Als Hij al iets wil veranderen dan gaat het over een strengere interpretatie dan degene die in zijn tijd gangbaar was. Denk aan het bekende stramien in de Bergrede: ‘Jullie hebben gehoord… Maar ik zeg jullie…’ Bovendien neemt Jezus graag deel aan discussies over welk gebod prioriteit moet krijgen als twee richtlijnen met elkaar in botsing lijken te komen. Mag je iemand uit de nood helpen op een sabbat? Dat Jezus deze moeilijke gesprekken over interpretatie en prioriteit niet uit de weg gaat, toont aan hoe belangrijk de verbondswoorden voor Hem zijn.

Ten tweede valt het in de evangelies op hoe vrij Jezus zich voelt in deze spannende discussies. Hij spreekt met groot gezag. Daarvoor doet Hij geen beroep op leraars of voorbeelden. Zijn omgang met de Wet vindt haar oorsprong in zijn identiteit, meer bepaald in zijn intieme relatie met de Vader. Dit lokt vaak verbijstering uit bij de omstaanders en gaandeweg ook steeds meer woede. 

Jezus zet de geboden niet opzij. Hij staat in lijn met Mozes en versterkt zijn boodschap. ‘Luister, Israël’, zegt Mozes in de eerste lezing. Het is de eerste imperatief in de rij geboden van het eerste verbond. Het geloofsleven start met het zich afstemmen op het Woord van God. Dat woord is onaantastbaar: je mag niets toevoegen en er niets van afdoen. Het gaat immers over de manier waarop God zelf aanwezig is in zijn uitverkoren volk. Mozes drukt het zo uit: ‘Is er soms een andere grote natie aan wie hun goden zo nabij zijn als de Heer onze God ons nabij is zo vaak wij Hem aanroepen?’ Wie denkt de Wet te moeten vervolledigen of bij te schaven, eigent zich het recht toe de aanwezigheid van God te modificeren. Zo plaats je je niet onder het Woord van God - luisterend - maar erboven. 

Luisteren is echter niet het enige dat Israël moet doen. ‘Luister dan Israël naar de voorschriften en bepalingen die ik u leer en handel daarnaar.’ Het Woord van God moet omgezet in activiteit. ‘Handel ernaar in het land dat gij in bezit gaat nemen en breng ze stipt ten uitvoer, want daaruit zal voor de volken uw wijsheid en uw inzicht blijken.’ Voor het Godsvolk gaan de geboden over de erkenning van Gods identiteit en over het vinden van de eigen plaats in de wereld. Daarin schuilt de relevantie van het volk Israël. 

Met de psalm erkennen wij dat wij als Kerkgemeenschap een gelijkaardige rol te vervullen hebben in de wereld. ‘Heer, wie mag te gast zijn in uw tent’, luidt het keervers uit psalm 15. Wie mag zich verheugen in de nabijheid van God? Het antwoord van de psalm benadrukt het concrete realiseren van de geboden. Het gaat over een gedrag: ‘Wie zich zo gedraagt, zal niet wankelen in eeuwigheid.’ Ook de brief van Jakobus legt daar de prioriteit. ‘Weest uitvoerders van het woord en niet alleen toehoorders’, drukt hij de christenen op het hart. Het valt op hoe zowel de psalm als de brief de gelovige levenswijze situeren in de manier waarop je omgaat met mensen rondom je. ‘Wie zijn evenmens geen schade doet en zijn buren niet te schande zet’, vermeldt de psalm. ‘Wezen en weduwen opzoeken in hun nood’, specificeert Jakobus. 

Het vers van het evangelie herneemt de brief van Jakobus om de fundamentele rol van Gods woorden nog eens in de verf te zetten. ‘Uit vrije wil heeft de Vader ons het leven geschonken door het woord der waarheid’. Onze diepste roeping als onderdeel van de schepping vind je in het luisteren naar en uitvoeren van Gods woord.

Terug naar de startvraag dan. Relativeert Jezus dit fundament van het Bijbelse geloof? Absoluut niet. Jezus gaat niet in tegen het Woord Gods zoals het door Mozes aan Israël is gegeven. Hij verzet zich tegen toevoegingen en uitbreidingen die in de loop van de eeuwen extra gebruiken en regels hebben opgelegd aan het Godsvolk. Om er toch maar voor te zorgen dat Israël niet zou ingaan tegen Gods geboden is er als het ware een cordon sanitaire van kleine en grote richtlijnen aangelegd dat alle mogelijke situaties reguleerde. Jezus maakt een scherp onderscheid tussen de eigenlijke geboden van God en deze santenboetiek: ‘Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen!’ Overigens verzet Hij zich niet tegen deze extra richtlijnen op zich maar tegen het feit dat ze de ware gehoorzaamheid aan God in de weg kunnen staan. Voor de farizeeën functioneren de uiterlijke handelingen als criterium om te bepalen wie in de juiste relatie staat met God en wie niet. Jezus vindt dit criterium in het hart van de mens: waarop ben je ten diepste gericht? Hoe vertaalt zich dat in het leven, meer bepaald in de manier waarop je omgaat met de mensen rondom je? 

Het is een belangrijke en mogelijk confronterende kwestie voor ieder van ons. Luisteren wij echt naar Gods woord? 

kathedraal Antwerpen  -  Groenplaats 21  -  2000 Antwerpen

www. dekathedraal.be           info@dekathedraal.be