De Schatkamer

25e zondag door het jaar


Jesaja 55, 6-9

Psalm 145, 2-3, 8-9, 17-18

Filippenzen 1, 20c-24, 27a

Vgl. Handelingen 16, 14b

Matteüs 20, 1-16a



Dezelfde vier kenmerken van God die we vorige week bezongen met Psalm 103 komen ook voor in de antwoordpsalm die genomen is uit Psalm 145. Moederlijke liefde die geraakt wordt door ons hulpgeroep, die langzaam kwaad wordt en overloopt van zachtaardige goedheid, zo is onze God. En soms kan dat tot ergernis leiden.

Het vers voor het evangelie doet vermoeden dat we een ongemakkelijke boodschap zullen krijgen. ‘Maak ons hart ontvankelijk, Heer, opdat wij de woorden van uw Zoon zouden begrijpen’. Het lijkt wel een arts die voor hij het resultaat van een onderzoek meedeelt, zegt om even te gaan zitten. Er komen woorden van Jezus aan die ons onbegrijpelijk zullen lijken. Om ons voor te bereiden vragen we dat God zelf ons hart geopend houdt. Dat we ons niet afsluiten. Dat we niet halsstarrig worden.

Het probleem is dat God te goed is voor deze wereld. Zo goed dat de regels van de rechtvaardigheid niet worden nageleefd. Wie een volle dag heeft gewerkt, moet voor een volle dag betaald worden. Wie een uur heeft gewerkt slechts voor dat uur. Dat is rechtvaardigheid: loon naar werken. Maar zo zit onze God niet in elkaar. En het zijn de werkers van het eerste uur die daar niet mee kunnen leven. Merk op dat ze het niet erg vinden dat de werkers van het laatste uur hetzelfde loon krijgen als wat ’s morgens was afgesproken voor een hele dag werk. Wat hen tegen de borst stoot, is dat zij vervolgens niet meer krijgen dan afgesproken. Ze hadden immers al de rekensom gemaakt: als die voor een uur zoveel krijgt, dan krijg ik voor een hele dag een veelvoud. De landeigenaar ontmaskert deze redenering. De werkers van het eerste uur ontvangen precies wat er is afgesproken. Hun wordt niets tekort gedaan. De anderen ontvangen, relatief gezien, meer. Niet omdat ze het verdiend hebben, maar omdat de landeigenaar goed wil zijn. Je weet wel: met moederlijke liefde, ingaand op de roep om hulp, zonder snel kwaad te worden en met een overvloed aan zachtaardigheid. ‘Zijt gij kwaad omdat ik goed ben?’ vraagt de landeigenaar aan de werkers van het eerste uur.

Die vraag stelt God vandaag aan ons. Wie zijn de mensen van wie wij vinden dat ze nu al – ergens midden op de werkdag van ons bestaan – hun kans verkeken hebben om het volledige dagloon te ontvangen? Van wie hopen wij dat ze door God ooit op hun plaats worden gezet? Laten we eens een serieus gewetensonderzoek doen: wie mag van ons niet binnen in het Rijk der hemelen?

De gelijkenis van Jezus is een vertaling van de profetie van Jesaja die zegt dat iedere mens beroep mag doen op Gods barmhartigheid. Eender wie zich richt tot God zal delen in de vreugde van zijn nabijheid. Als de ongerechtige zijn weg verlaat, de zondaar zijn gedachten en als ze naar de Heer terugkeren zal die zich over hen ontfermen. Hij wil immers altijd vergeven. Ook Jesaja was er zich bewust van dat dit tot onbegrip en ongenoegen zou leiden. ‘Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten’, zegt God. Hier is een Goddelijke logica aan het werk die de menselijke overstijgt. Het keervers van de antwoordpsalm werkt in deze context tweevoudig. We voegen ons naar de Goddelijke logica als we zingen: ‘Nabij is de Heer voor elk die Hem aanroept’. We zijn uitgenodigd ons daarbij precies die mensen voor te stellen die wij het eigenlijk niet gunnen. Tegelijk betekent dit dat ieder van ons evenzeer mag delen in deze Goddelijke liefde. Ook onder de mensen die wekelijks naar de mis gaan, zijn er die van zichzelf denken dat ze hun kans verkeken hebben. Dat zij nooit waardig zullen zijn om ontvangen te worden in het Rijk der hemelen. ‘Nabij is de Heer voor elk die Hem aanroept!’ Niet je verleden telt. Niet waar je was tijdens de eerste uren van de werkdag, noch op de middag. Of je hier en nu Gods dienaar wil zijn, dat is het enige criterium.

Paulus is hiervan een belangrijk voorbeeld. Zijn geschiedenis is niet zonder misstappen. Ooit was hij een fundamentalistische christenvervolger. Hij was mee verantwoordelijk voor de veroordeling van verscheidene leerlingen van Jezus. Maar dan heeft hij de roeping ontvangen om te komen werken in de wijngaard van de Heer. Vanaf toen viel zijn leven samen met het leven van Christus. Zijn leven ziet hij als de werkdag in het Matteüsevangelie. Zijn dood ziet hij als het loon dat hem te wachten staat. Beide zijn gekenmerkt door een onaantastbare band met de Christus die hij dient: ‘Of ik leven moet of sterven, Christus zal in mij verheerlijkt worden’. Een bevoorrechte getuige is hij van Gods mateloze liefde. Zijn stem klinkt op deze zondag ook als een vriendelijke vermaning aan ieder van ons om dezelfde weg op te gaan: ‘Gij moet een leven leiden dat het evangelie van Christus waardig is’. Ik weet niet hoever de werkdag ondertussen gevorderd is, maar dat doet er niet toe: kom, we gaan werken op de wijngaard van onze lieve God.  

kathedraal Antwerpen  -  Groenplaats 21  -  2000 Antwerpen

www. dekathedraal.be           info@dekathedraal.be