3e zondag door het jaar
Jona 3, 1-5, 10
Psalm 25, 4-5ab, 6-7, 8-9
1 Korintiërs 7, 29-31
Marcus 1, 15
Marcus 1, 14-20
Wat gebeurt er met ons als we Gods roepstem herkennen en ernaar luisteren? Wat als wij oog in oog komen te staan met Jezus? Met deze vragen hebben de lezingen van de vorige zondag ons op weg gezet. Met deze bril zullen wij dit liturgische jaar het evangelie van Marcus verkennen.
De derde zondag geeft een scherp antwoord: het zal aankomen op bekering. ‘Het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap’, zegt het vers voor het evangelie. Daarmee plaatst dit vers ons in het hart van de evangelieperikoop van deze zondag. Het zijn de eerste woorden van Jezus in het Marcusevangelie. Deze kortste versie van de Blijde Boodschap staat niet stil bij de geboorte van Jezus of zijn eerste levensjaren. Een snelle passage bij Johannes de Doper brengt ons onmiddellijk bij Jezus zoals Hij na zijn doop en na zijn retraite in de woestijn het woord neemt. Vanaf dit moment openbaart Hij zijn identiteit aan de wereld: Hij wordt een verkondiger van de Blijde Boodschap. Zoals het evangelie van de tweede zondag verbindt ook deze perikoop Jezus’ identiteit met de nieuwe mens die zijn geroepenen worden. ‘Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.’ Maar dit vraagt dus om een bekering. Daarop ligt de focus deze zondag.
Dat wordt duidelijk in de eerste lezing. De profeet Jona is anders dan al zijn Bijbelse collega’s. Een profeet is iemand die namens God spreekt. De geschriften van Jesaja, Jeremia, Joël en hun collega’s staan vol met zogenaamde ‘Godsspraken’. Jona is atypisch op dat vlak. Zijn ‘Godsspraak’ is slechts één zinnetje: ‘Nog veertig dagen en Ninive zal vergaan!’ Dat is de boodschap die hij namens God moet brengen. De rest van de Bijbeltekst vertelt ons hoe hij er toe komt en wat het effect ervan is. Dat maakt Jona de profeet van de roep tot bekering. Nochtans gebruikt hij zelf het woord ‘bekering’ niet. Hij benoemt wat er voorafgaat aan de bekerende beweging. Het bewustzijn namelijk dat je je in een doodlopende straat bevindt. Wie ervan overtuigd is de weg te hebben gevonden naar het ware geluk, laat zich er niet van af brengen. Wie onder ogen ziet dat de gekozen route heilloos is, vindt misschien de kracht om rechtsomkeer te maken en nieuwe wegen te gaan. Dat is een belangrijk inzicht om de reactie van de Ninevieten te verstaan. Enigszins tegen de verwachtingen in gooien ze hun leven onmiddellijk om: ‘De mensen van Ninive geloofden het woord van God; ze riepen een vasten af en van groot tot klein deden allen het boetekleed aan.’ Dit kan toch alleen betekenen dat ze diep vanbinnen al lang wisten dat ze niet goed bezig waren. Zoals wij dat vandaag ook weten.
Paulus beschrijft een gelijkaardig proces. ‘Een vrouw hebben’, ‘wenen’, ‘zich verheugen’, ‘kopen’, het zijn beelden van de oude manier van leven. Dat moeten we loslaten, zegt Paulus. Het zijn namelijk aardse activiteiten waarin je helemaal kunt opgaan. Let wel: Paulus heeft niets tegen het aardse. Hij veroordeelt niet het gehuwd zijn op zich, of het wenen, het zich verheugen of het kopen. Hij geeft aan dat de scheidingslijn tussen gebruik en misbruik niet altijd even duidelijk is. Dat wij gemakkelijk afglijden naar onverantwoord omgaan met de schepping en met wat tastbaar is. Het vergankelijke dwingt zich dan op de voorgrond en verblindt ons zodanig dat we het onvergankelijke uit het oog verliezen. Voor Paulus is dat een verschrikkelijk lot. Daartegen moeten we strijden.
Het oude loslaten. Dat is wat moet gebeuren. Maar dan? Welke zijn dan de nieuwe wegen die we moeten gaan? De antwoordpsalm maakt duidelijk dat we vervolgens niet op onszelf aangewezen zijn. We moeten geen pioniers worden die de ongebaande wegen gaan. We mogen ons toevertrouwen aan de gids der gidsen. ‘Wijs mij uw wegen, Heer’, zingen we als keervers. Psalm 25 is een lied voor bekeerlingen. Ik stel mij voor dat de Ninevieten dit zongen nadat ze hun vasten hadden beëindigd en hun boetekleden hadden uitgetrokken. Afgekickt van onze oude gewoonten hebben we iemand nodig die ons in de juiste richting plaatst. Dat is een van de opvallendste kenmerken van de Bijbelse God. Hij zet mensen in de juiste richting. ‘Hij leidt de geringe langs eerzame paden, Hij leert de eenvoudige wat hij moet doen’, zegt de psalm.
Dat is wat Simon, Andreas, Jakobus en Johannes herkennen in Jezus. Omdat ze de wegen van God willen gaan, volgen ze deze concrete mens. Hoe vaak zouden deze joodse mannen psalm 25 gezongen hebben? Hoe intens zouden ze uitgekeken hebben naar iemand die hen op deze nieuwe wegen zou meenemen? Zij hebben zich bekeerd. Nu wij nog.
kathedraal Antwerpen - Groenplaats 21 - 2000 Antwerpen
www. dekathedraal.be info@dekathedraal.be