De Schatkamer

6e zondag door het jaar


Leviticus 13, 1-2, 45-46

Psalm 32, 1-2, 5, 10-11

1 Korintiërs 10, 31-11, 1

Lucas 7, 16b

Marcus 1, 40-45



Om de lezingen van deze zondag te kaderen, heb je inzicht nodig in het concept ‘onreinheid’. Het is een centraal begrip in de oudtestamentische relatie tussen God en zijn volk. Het startpunt is het strikte onderscheid tussen Schepper en schepping. De zuiverheid en helderheid die God kenmerken, komen in onze schepping niet voor. Het aardse leven is van nature immers getekend door beperking en vergankelijkheid. De twee realiteiten mogen niet door elkaar gehaald worden: God is de Heilige, naast Hem is niets heilig. 

Proper en vuil zijn beelden om deze religieuze overtuiging uit te drukken. Heiligheid verbinden we met proper. Het wereldse met vuil. Waar de Heilige aanwezig is, moet het aardse vrij zijn van wat vuil maakt. Zeker omdat het over een besmettelijk gegeven gaat. Wie op zijn paasbest klaar staat om naar een feest te gaan, moet oppassen dat hij geen pas geschilderde deur aanraakt, niet door de modder loopt en geen ziek kind op zijn armen neemt. 

De kloof is echter niet onoverbrugbaar. Ook Gods heiligheid kan overgedragen worden. Zo kiest Hij het kleine volkje van nakomelingen van Abraham om hen te ‘heiligen’. Hun rol is het om Gods zuiverheid en helderheid zichtbaar te maken in de aardse realiteit. Gekleed in stralend witte gewaden staan ze in een ruimte vol geschilderde deuren, modderplassen en zieke kinderen. Het is onvermijdelijk dat ze besmet geraken. Dan zijn ze niet meer het beeld van Gods aanwezigheid in de wereld. Dan zijn ze onrein. Dat kan het gevolg zijn van hun eigen keuzes maar het kan hen ook overkomen zonder dat ze er zelf verantwoordelijk voor zijn. Gelukkig is die onreinheid per definitie slechts tijdelijk. Wie zijn pak vuil heeft gemaakt, kan het ook proper laten maken. Dat vergt tijd en moeite. Maar het kan. Tot dit in orde is, kan de onreine persoon geen deel meer uitmaken van de gemeenschap van mensen die Gods aanwezigheid zichtbaar moeten maken. 

In het Oude Testament vind je hoe de nakomelingen van Abraham onrein kunnen worden. De ergste vorm is het contact met de dood. Getekend door de dood ben je immers het tegendeel van wie de Heilige is: de God van het leven. Maar er zijn talloze andere manieren. Onrein voedsel eten, een onreine persoon aanraken maar ook seksuele betrekkingen hebben of van een kindje bevallen: het betekent dat je door een zuiveringsperiode moet. De beheerder van al deze processen is de priester. Hij stelt het probleem vast en geeft aan wanneer het opgelost is. 

Huidziekten zoals melaatsheid veroorzaken dezelfde uiterlijke verschijnselen als bij een dood lichaam dat vergaat. Daarom worden melaatsen beschouwd als levende doden. Dus: ten zeerste onrein. De eerste lezing uit het boek Leviticus geeft daarom aan dat ze over zichzelf moeten rouwen. De gescheurde kleren, de losse haren en de bedekte baard zijn manieren waarop je uiterlijk toont dat je rouwt. Apart wonen en buiten het kamp blijven, zijn het lot van deze onfortuinlijke mensen. Niet omdat ze het verdienen, niet om medische redenen maar omdat hun ziekte het voor hen onmogelijk maakt deel uit te maken van het geheiligde volk van God. 

De melaatse uit het evangelie vraagt dus niet alleen om genezing. Hij vraagt om reiniging. Overigens kennen we het Griekse woord dat hiervoor gebruikt wordt: catharsis. Wat Jezus te bieden heeft, is meer dan heling. Hij is in staat te heiligen. Als Hij zijn hand uitsteekt, als Hij een mens aanraakt en reinigt, bevrijdt Hij die mens uit de vuiligheid van het aardse leven en brengt Hij hem in de realiteit van God. Niet zijn medische vermogens staan centraal deze zondag maar zijn impact op de religieuze status van de mens. Daarom zegt het evangelievers: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan en God heeft genadig neergezien op zijn volk.’ 

Met Jezus openbaart zich een nieuwe manier om over reinheid en onreinheid te spreken. De formele elementen van het Oude Testament zullen moeten wijken. Onreinheid zal niet meer te maken hebben met wat je eet of wie je aanraakt maar met wat er zich in je hart afspeelt. ‘Of gij eet of drinkt, of wat gij ook doet,’ zegt Paulus, ‘doet alles ter ere Gods.’ Hij drukt de Korintische christenen op het hart dat ze navolgers moeten zijn van Christus, alleen maar begaan met de redding van de gemeenschap. 

Om die redding bidden wij in de antwoordpsalm. ‘Mijn toevlucht zijt Gij, mijn redder in nood.’ Met deze woorden spreken wij Jezus aan. Wij, die door onze zondigheid onze kleren hebben besmeurd, hopen dat Hij ons aankijkt, ons aanraakt en ons zegt: ‘Ik wil, word rein.’ 

kathedraal Antwerpen  -  Groenplaats 21  -  2000 Antwerpen

www. dekathedraal.be           info@dekathedraal.be