7e zondag in de Paastijd
16 mei 2021
Handelingen 1, 15-17, 20a, 20c-26
Psalm 103, 1-2, 11-12, 19-20a
1 Johannes 4, 11-16
Johannes 14, 18
Johannes 17, 11b-19
Terwijl de eerste lezing op deze zevende zondag voortbouwt op de teksten van Hemelvaart, komt de tweede lezing voor de zesde zondag op rij uit de eerste Johannesbrief. We hebben het al gezegd: die brief brengt ons binnen in een netwerk van steeds terugkerende begrippen: geloven, kind van God zijn, liefhebben, geboden onderhouden, God kennen. Van dit alles is de geestgave van Christus aan het kruis de bron, lazen we al op Beloken Pasen. In de voorbije weken is nog een ander woord naar voren gekomen, zowel in de brief als in de lezingen uit het Johannesevangelie: ‘blijven’. We wezen er al op als we stilstonden bij de lezingen van de vijfde zondag in de Paastijd. Met dit woord drukt Johannes de fundamentele band tussen God en mens uit, stelden we toen. Nu we de lezingenreeks uit de eerste brief van Johannes afsluiten, krijgen we een laatste keer het belang van dit werkwoord mee. Als je tenminste onze Nederlandse vertaling leest met de Griekse grondtekst op de achtergrond. ‘Blijven’ tref je immers niet aan in de tekst die wordt voorgelezen uit het lectionarium, terwijl het zes maal voorkomt in de grondtekst en nog twee maal wordt verondersteld in een zin waarin het werkwoord weggelaten is. Waar onze vertaling ‘wonen’ gebruikt, waar er ‘verblijven’ staat en een keer ook waar het werkwoord ‘zijn’ voorkomt, gebruikt de auteur het Griekse woord ‘menein’ - blijven. Letterlijk vertaald luidt de laatste zin van de tweede lezing: ‘Wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem’.
In de dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren krijgt dit ‘blijven’ een extra betekenislaag. De leerlingen hebben moeten aanvaarden dat het fysieke contact met de verrezene niet meer zal plaatsvinden. Hij is uit het zicht verdwenen. Hij heeft hen de opdracht gegeven Jeruzalem niet te verlaten en de belofte van de Vader af te wachten. Dit gaat over een concrete vorm van ‘blijven’. De tien dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren vertegenwoordigen een soort tussenruimte. De leerlingen verstaan nauwelijks wat hen voordien overkomen is en hebben geen benul van wat de toekomst zal brengen. Ze weten alleen dat ze ter plaatse moeten blijven. Dat hen iets te wachten staat. Dit betekent niet dat dit een periode van inactiviteit is. We horen hoe Petrus initiatief neemt.
In onze ogen misschien wat eigenaardig dat Petrus zich bezig houdt met het aantal van de apostelen. Er waren er twaalf, nu zijn het er slechts elf. Het oorspronkelijke aantal moet hersteld worden. Nochtans is dit wel degelijk een vorm van ‘blijven’. Dat Jezus twaalf apostelen aanstelt, is een handeling vol symboliek, gericht op het einde der tijden. In het negentiende hoofdstuk van het Matteüsevangelie zegt Jezus aan de leerlingen: ‘Bij de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon zal gezeten zijn op de troon van zijn heerlijkheid, zult ook gij die Mij gevolgd zijt, gezeten zijn op twaalf tronen en heersen over de twaalf stammen van Israël.’ Dit is Jezus’ antwoord op de vraag van Petrus wat de volgelingen uiteindelijk mogen verwachten. Als Petrus nu het aantal van de apostelen herstelt, werkt hij mee aan de voltooiing van het project van God.
De antwoordpsalm herneemt en versterkt het geloof in dit uiteindelijke doel. ‘De Heer heeft zijn troon in de hemel gevestigd’, luidt het keervers. De derde strofe voegt daaraan toe: ‘Hij voert heerschappij over heel het heelal. Verheerlijkt de Heer, al zijn hemelse boden, machtige uitvoerders van zijn bevel.’ Hoewel psalm 103 hier spreekt over de hemelse medewerkers van God, mogen wij, op basis van de boodschap van Hemelvaartsdag, ook een aardse medewerking verstaan. De machtige uitvoerders van zijn bevel, dat zijn de leerlingen die blijven. Zij vinden hun diepste grond in Gods liefde en worden zo agenten van God in de wereld.
In de evangelietekst van deze zondag horen we Jezus bidden tot zijn Vader dat zijn geliefde leerlingen deze opdracht mogen volbrengen. Deze tekst verbindt zich zoals de tweede lezing met de voorgaande zondagen maar ook met het feest van Hemelvaart, zoals de eerste lezing. Al enkele weken is de evangelietekst gekozen uit de laatste redevoering van Jezus in het Johannesevangelie. Het is de avond voor Jezus’ dood. Wat Jezus zegt, komt uit zijn hart en wil tot het hart spreken van zijn leerlingen. Maar het laatste deel van deze toespraak is niet gericht tot zijn vrienden maar tot zijn Vader. Jezus bidt. Alles wat Hij gedaan heeft en alles wat zal volgen, is uitvoering van Gods wil. Alles wat Hij vraagt van zijn geliefden is gericht op de realisatie van Gods project. Nu is het aan hen. Hartstochtelijk vraagt Hij de Vader dat zij niet ten prooi zullen vallen aan het kwaad en dat zij toegewijd mogen zijn aan de waarheid. Dat zij blijven.
Je zou je kunnen afvragen of onze huidige kerkelijke realiteit niet heel dicht staat bij het algemene gevoel van de jonge Kerk tussen Hemelvaart en Pinksteren. In onzekere tijden kan je niet anders dan leven van de belofte. Uitkijkend naar iets dat je je nog niet kan voorstellen. Maar gesterkt door de liefdevolle woorden van Jezus zoals ze klinken in het evangelievers: ‘Ik zal u niet verweesd achterlaten. Ik ga heen en Ik keer tot u terug, en uw hart zal zich verblijden.’
kathedraal Antwerpen - Groenplaats 21 - 2000 Antwerpen
www. dekathedraal.be info@dekathedraal.be